Presb. Luik, I. 1438 (1438-1465) Den Bosch Heer Zebrecht van Hokelem (Hoculem) werd in Den Bosch geboren als zoon van Zebrecht Zebrecht Dircxs van Hoculem. Zijn overgrootvader Dirc bezat een vak in het Bossche Lakenhuis en was schepen van die stad in 1348/49, 1355/56 en 1362/63. Dirc woonde waarschijnlijk in de Orthenstraat, overleed vóór 1368 en was getrouwd met een zekere Hadewich die in 1370 als zijn weduwe wordt vermeld. Dirc en Hadewich hadden vijf kinderen die in 1368 nog in leven waren: Dirc, Aleyt, Peter, Jorden en Zebrecht. Op 23 februari 1368 verkocht Dirc, zoon van wijlen Dirc van Hokelem, diens vak in het Lakenhuis aan Claes Scilder. Zijn zuster Aleyt en haar man Gerit Groy (zie nr.152) deden tezelfdertijd afstand van hun naastingsrecht. Aleyts broer Jorden was in 1382/83 schepen van Den Bosch. Jordaen van Heuclem wordt nog op 16 maart 1384 genoemd als getuige bij een wonderverhaal in de St.Jan. Zijn broer Zebrecht, grootvader van de notaris, wordt in 1364 vermeld als clericus en was in 1381/82 schepen van Den Bosch. Hij woonde waarschijnlijk in de Orthenstraat en was tussen 5 augustus 1383 en 6 april 1384 viermaal getuige bij een wonderverhaal in de St.Jan. Zebrecht van Hoculem en zijn vrouw werden in 1385 buitenlid van de O.L.V.-broederschap. Zebrecht overleed in 1401 als gezworen broeder van die instelling en liet een weduwe Enghelberna achter. Vermoedelijk is hij dezelfde als de wijlen Zebrecht van Hoculem die in een akte van 30 januari 1434 wordt genoemd als zijnde aanvankelijk getrouwd met Katherijn, dochter van Merselis Arnt Vos soen van Dryel, en later met Engela. Zebrecht had bij zijn eerste vrouw zes kinderen: Merselis, Zebrecht, Dirc, Margriet, Aleyt en Lysbeth. Merselis leefde in 1434 in ieder geval nog en droeg toen een erfpacht uit goederen in St.Oedenrode over die vroeger door zijn vader was verworven. Merselis van Hoculem was getrouwd met Mechtelt, dochter van Basilius vander Zijwijnden. Mechtelt maakte op 12 juli 1457 haar testament in hun woonhuis in de Orthenstraat. Merselis deed hetzelfde op 28 februari 1458 en zal kort daarna zijn overleden zonder kinderen achter te laten. 1) Merselis’ broer Zebrecht, de vader van de notaris, wordt in de bronnen vermeld vanaf omstreeks 1390 en overleed tussen 1439 en 1447. Vóór het overlijden van zijn vader komt hij ook wel voor als Zibertus de Hoculem junior, terwijl hij in het eerste decennium van de vijftiende eeuw - voordat zijn zoon Zebrecht priester werd - enkele malen Zibertus de Hoculem senior wordt genoemd. Hij woonde in de Orthenstraat en bezat verder onder meer een erf in de Putstraat, een windmolen aan de Windmolenberg en een hofstad met gebouwen in de Diepstraat. Deze hofstad verkocht hij in 1426 aan de ridders van de Duitse Orde te Gemert die er later hun "Huis van Gemert" vestigden. Zebrecht bezat tevens drie banken in de Bossche Vleeshal en wordt in 1422 genoemd als eigenaar van een herberg. Tussen 1407 en 1427 was hij viermaal schepen van Den Bosch. Zebrecht was reeds omstreeks 1400 getrouwd met Agnes, dochter van Ghijb Herinc, zoon van Gerit Cnode. Ghijb of Ghijsbrecht Herinc had bij zijn vrouw Lysbeth nog vijf kinderen: Gerit Knoede, Heylwich, Christijn, Geertruyt en Lysbeth. Heylwich was getrouwd met een zekere Arnt, Christijn met Bernt, zoon van Goyart Sceyvel (zie nr.351), en Lysbeth met Reyner Willems Neve alias van Arkel, de broer van heer Jorden van Erkel (nr.113). Hun zuster Geertruyt was ingetreden in het klooster "ter Beke". Zebrecht van Hoculem en Agnes hadden minstens zeven kinderen: Ghijsbrecht Herinc, Lysbeth, Heylwich, Jan, Jorden, Jacop en heer Zebrecht (de notaris). Ghiselbertus Herinc, filius legitimus Ziberti de Hoculem droeg op 14 juli 1415 een erfcijns over aan Tyelman vanden Doren ten bate van het Meelmansgasthuis. Zijn zuster Lysbeth trouwde in 1427 met Ghijsbrecht van Oyen, geschutmaker (buschmeker). Omdat hun huwelijk reeds voor de inzegening was geconsumeerd werden ze tijdelijk geëxcommuniceerd. Een zekere dominus Godefridus de Hokelem betaalde in juli 1427 4 Franse kronen aan de aartsdiaken van Kempenland voor hun absolutie. Ghijsbrecht van Oyen overleed al vóór 1433 waarna Lysbeth hertrouwde met Gerit vanden Poll. Na diens dood zal Lysbeth zijn ingetrokken bij haar broer heer Zebrecht. Op 7 januari 1453 maakte ze in diens woonhuis haar testament. 2)
In dit testament liet ze onder meer een erfpacht na aan haar zuster Heylwich, weduwe van Willem van Haren. Na Heylwichs dood moest de erfpacht toekomen aan hun kinderen Willem, Adriaen, Walter, Peter en Lysbeth. Deze laatste wordt in 1480 nog samen met haar kinderen Willemken, Lysbeth en Ricout genoemd en was toen weduwe van een zekere Henrick van Hoculem. Het derde kind van Zebrecht en Agnes, Jan van Hoculem, wordt in de bronnen regelmatig genoemd tussen 1427 en 1466. Hij was getrouwd met Hadewich Gerits vanden Poll, vermoedelijk een zuster van de eerder genoemde Gerit vanden Poll. Op 20 oktober 1459 droeg Jan als weduwnaar van Hadewich aan zijn drie dochters Zeyns, Lysbeth en Agnes, conventualen van het St.Geertruiklooster in Den Bosch, het vruchtgebruik over van de helft van een cijns uit het huis van zijn vader in de Orthenstraat, alsmede uit het goed "te Spiker" bij de brug van Nijnsel in St.Oedenrode en uit de drie banken van zijn vader in de Vleeshal. Jan’s broer Jorden was getrouwd met Aleyt, dochter van Aert Cleynman, en had bij haar drie kinderen: Goyart, Jorden en Jordaenken. Hij overleed vóór 1440. Zijn broer Jacop was getrouwd met Agnes, dochter van Anthonis, zoon van Jan Tonsus. Jacop huurde op 30 oktober 1439 voor een periode van drie jaar van meester Arnt van Weilhusen (nr.414) de helft van de Gevangenpoort en de daarbij horende ambten van ingebieder en portier. Als ingebieder had hij tot taak om nalatig blijvende debiteuren in Stad en Meierij van Den Bosch voor de Bossche schepenbank te dagen. Als portier of cipier diende hij ervoor te zorgen dat de "gevangenen" - voornamelijk landlopers en gegijzelde debiteuren - niet uit de Gevangenpoort ontsnapten. Jacops vader Zebrecht en zijn broer Jan stelden zich samen met hem garant voor de betaling van de huurprijs. Omstreeks 1450 fungeerde Jacop in Den Bosch als rentmeester van de jonkheer van Wezemaal. 3)
Al op 11 december 1417 wordt een Sibertus de Harkelem in de pauselijke registers vermeld als rector van de kerk van Wihemert in het bisdom Utrecht, waarschijnlijk Op- of Nederhemert in Gelre. Hij verzocht toen aangesteld te worden als rector van de St.Walburgiskapel bij Luik, welk beneficie was vrijgekomen door de dood van Wouter Back. Hij was toen reeds in een proces gewikkeld om een prebende te Zoutleeuw. In de eerste helft van 1422 werd heer Zebrecht aan de universiteit van Keulen ingeschreven als Sybertus de Hokelem, kanunnik van Eindhoven. Vanaf 1430 komt hij in Den Bosch voor als kanunnik van de St.Jan. Van 1437 tot aan zijn dood was hij tevens absent rector van de kerk van St.Michielsgestel. In 1443 werd hij op voordracht van graaf Jan van Nassau, heer van Herpen, toegelaten als rector van het altaar van Maria en St.Catharina te Uden dat was vrijgekomen door de dood van Gerlic Knode. Vermoedelijk was hij nog steeds rector van dit altaar toen hij op 3 september 1455 als getuige aanwezig was bij de stichting van een kapelanie in de kapel van Volkel in de parochie van Uden. Op 8 november 1438 beoorkondde hij als notaris op de Bossche Gevangenpoort de weigering van Goetscalck Roesmont en Lucas van Erp om hun benoeming door de hertog te aanvaarden tot arbiters in een geschil tussen de rector van Vught St.Lambertus en een poorter van Den Bosch. Vermoedelijk kwam de akte tot stand ten gevolge van de werkzaamheden van heer Zebrechts broer Jacop die dus al vóór 1439 als ingebieder en portier zal hebben gefungeerd. Op 19 juli 1447 droeg hun moeder Agnes het vruchtgebruik in een huis met erf aan het St.Janskerkhof dat voorheen aan haar man had toebehoord over aan heer Zebrecht. Deze bleef er tot zijn dood in wonen. Verder bezat hij ook de hoeve geheten "tgoet te Spijcker" bij de brug van Nijnsel in St.Oedenrode. Het woonhuis van zijn vader in de Orthenstraat verkocht hij vóór 1456 samen met zijn broer Jan aan Jan vander Zijdewijnden. Op 14 december 1451 betaalde heer Zebrecht van Hokelem te Luik als gemachtigde van jonkvrouw Lysbeth, weduwe van Goyart van Middegael, een geldsom aan het St.Lambertuskapittel. Hij overleed op 16 oktober 1465 en werd vóór het St.Matheusaltaar in de St.Jan begraven. Zijn broer Jan droeg op 21 februari 1466 zijn huis met erf, tuin en achterhuis bij het St.Janskerkhof over aan Peter van Drueten. Omstreeks 1500 werd het bewoond door heer Gerit van Beest (nr.37). 4)
Tot heer Zebrechts familie behoorden ook diverse geestelijken wier verwantschap met hem echter niet nauwkeurig te bepalen is. Zo wordt de eerder genoemde heer Goyart van Hoculem in 1414 en 1420 vermeld als frater van Porta Celi. In 1430 was hij prior van dit klooster, terwijl een frater Dirck van Hoculem toen keldermeester was. Een frater Ghijsbrecht van Hoculem was al in 1364 gardiaan van de Minderbroeders en leefde nog in 1378. Frater Jan van Hoculem wordt in 1452 en 1468 genoemd als minister van de Bogarden en in 1469 tevens als biechtvader van het klooster Mariënburg. Verder liet zich in hetzelfde jaar als heer Zebrecht ook een Theodericus de Hoekelem, kanunnik van de St.Martinuskerk in Luik, inschrijven aan de Keulse universiteit. Dezelfde heer Dirc werd in 1430 als student te Leuven ingeschreven. Een andere Theodericus de Hokelem overleed op 30 augustus 1427 als kanunnik van de St.Pauluskerk te Luik. 5)
|
Noten | |
1. | GAH, RA 1175, fo.97r (23 febr.1368), fo.178r (1369), RA 1182, fo.351v (1401), RA 1204, fo.163v (30 jan.1434); Bijlage II 5.12, 60.4, 155.15, 173.28, 200.4, 255.4, 264.22; Spierings, Het schepenprotocol, 269, 173; Jacobs, Justitie, 258, 260; Van Rooij, Het oud-archief, II 85 nr.305, 172 nr.637, 187 nr.692 t/m 293 nr.1076; Hens e.a., Mirakelen, 365 nr.190, 447 nr.255, 463 nr.263, 542 nr.322, 551 nr.330; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, III 154; OLVB 49, fo.28r; GAH, THG 2107 (11 mei 1445). |
2. | Van Rooij, Het oud-archief, II 66 nr.234; GAH, RA 1181, fo.55r (mrt.1398), RA 1182, fo.295v (11 okt.1401), RA 1185, fo.226v (3 nov.1407), RA 1193, fo.77r (20 mrt.1422), fo.218v (19 juli 1423), RA 1194, fo.272r (31 dec.1424), RA 1196, fo.41r (13 febr.1427), RA 1197, fo.310v (20 febr.1426), RA 1198, fo.142r (1427/28), RA 1209, fo.203r (1439), RA 1210, fo.112r-113r (30 okt.1439), fo.319r (8 apr.1440), RA 1217, fo.211v (19 juli 1447), RA 1218, fo.294v (6 sept.1448), RA 1230, fo.146v (29 okt.1459); GAH, THG 1322 (11 mei 1403), 1431 (22 aug.1407), 1433 (1 sept.1407), 1566 (26 juli 1415), 1875 (19 dec.1433); OLVB I, schepenakte d.d. 4 apr.1402; Spierings, Het schepenprotocol, 178-179; GAH, GG 2879 (regest 637) (27 juni 1426); APB, St.Jan II, cijnsregister van 1503, p.39; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, III 59; Bijlage II 5.12, 5.96, 26.1, 26.2, 136.1, 157.1, 338.1; Jacobs, Justitie, 262-263; RANB, GB, schepenakte d.d. 2 juli 1421 (met zegel); Bannenberg e.a., De oude dekenaten, II 4. |
3. | Bijlage II 5.12, vgl. 27.8; GAH, RA 1193, fo.218v (19 juli 1423), RA 1205, fo.242v (1434/35), RA 1210, fo.112r-113r (30 okt.1439), RA 1211, fo.290r (1440), RA 1221, fo.174v (8 apr.1451), fo.324r (1450/51), RA 1229, fo.263v (1459), RA 1230, fo.146v (29 okt.1459); Jacobs, Justitie, 81; Van Rooij, Het oud-archief, II 406 nrs. 1470 en 1471, 454 nr.1638, vgl. 340 nrs.1245 en 1246, 347 nr.1272, 367 nr.1338, 475 nr.1714; Van Sasse van Ysselt, Nieuwe catalogus, 161. |
4. | Göller e.a., Repertorium Germanicum, IV 3347; Keussen, Die Matrikel, I 236 nr.37; Van Dijck, "Eindhovense erudieten", 31; AAB II, hs. Kievits, p.25; Schutjes, Geschiedenis, 238, 241; Bijlage II 5.12, 5.13, 5.16, 5.17, 14.35, 183.1; GAH, RA 1209, fo.354v (1438/39), RA 1210, fo.319r (1439/40), RA 1216, fo.355r (4 aug.1446), RA 1217, fo.211v (19 juli 1447), RA 1225, fo.243r (10 mrt.1435), RA 1226, fo.282r (7 febr.1456), fo.256v (12 mrt.1456), RA 1235, fo.139v (21 febr.1466); Juten, Consilium, 122; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 109-110, II 207, 208, 209; Bijsterveld, Laverend, II 575 nr.1537; Bormans, "Répertoire", 11; APB, St.Jan II, Obituarium, p.302, p.454; APB, St.Jan II, cijnsregister van 1503, p.253, p.260. |
5. | Bijlage II 5.52, 143.1.1, 155.10, 238.8, 238.9, 306.4, 353.34, 382.44; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, III 270; GAH, THG 1792 (23 juni 1430); Keussen, Die Matrikel, I 135 nr.39; Reussens, Matricule, I 236 nr.32; Thimister, Histoire, 349. |
Lucas G.C.M. van Dijck, Van vroomheid naar vriendschap (2012) 399-400